1. Je klant koopt een televisietoestel. Je probeert daarnaast ook een DVD-speler te verkopen.

2. Je klant wil een televisietoestel kopen. In plaats van een model van 40 inch, slaag je erin hem een model van 42 inch te verkopen.

3. Je klant heeft 10 nieuwe printers nodig. Je wil hem meteen ook voldoende papier verkopen.

4. Je verkoopt bloemen en probeert je klant meteen ook een vaas te verkopen.

5. Je werkt voor een luchtvaartmaatschappij en probeert je klant te overtuigen zijn economy ticket om te zetten in een businessclass ticket.

6. Je werkt voor een reisagentschap en probeert je klant te overtuigen om een annulatieverzekering te nemen bij de reis die je hem zonet verkocht hebt.

7. Je verkoopt mobiele telefoons en probeert ook altijd een bijbehorende handsfree kit voor de wagen te verkopen.